Willem Boogman

composer


writings

author

Willem Boogman

published in

Rudolf Escher, Complete Piano Music, Ottavo Records, OTR C90075, 2001
(English, German and French)
Rudolf Escher (1912-1980) - leven in werken. Zijn pianomuziek.

Een muziek die zich richt op elementen die voor haar maatgevend zijn: de wind (ruis), de lucht (licht en donker), de golven (cadans). Het gebeurt in de openingsmaten van Eschers sonate voor piano en daarna opnieuw in vrijwel al zijn werken. Eigenlijk is Escher nooit weg geweest uit de zolderkamer van zijn ouderlijk huis in Oegstgeest, omringd door hoge bomen, waar hij als jongen zat te werken voor het raam met uitzicht op het westen. In Reeuwijk uitzicht over het water, in Bennekom de bossen. Maar in zijn jeugd, opgroeiend in een bevoorrecht milieu, peilde hij ook zijn kunstenaarschap door bij vlagen de bohémien te zijn met alle pijn en ›ellende‹ die dit tot gevolg had, hetgeen weer met ironie én ernst moest worden gedragen. De zelfmoordenaar - satyre is de ondertitel van Capriccio (1936), dat hij razendsnel schreef voor een solodans van een bevriende danseres. Hoe ernstig de componist was blijkt uit die Sonata no. 1 (REC 1[1], 1935, revisie 1940-1941): het werk is tot in detail doorgestructureerd. ›De pianosonate beschouw ik, ondanks de Pijper-invloeden, als mijn opus 1. Steeds vind ik in nieuw werk bepaalde formules en eigenaardigheden terug, die in dit tien jaar oude werk al »in kiem« aanwezig zijn.‹ (1946)[2]

Escher wás al een constructivist toen hij geconfronteerd werd met de destructie bij uitstek: het massale geweld van de Tweede Wereldoorlog. Dit geweld en het appèl dat aan hem gedaan werd om tegen deze destructieve krachten in verzet te komen vernieuwen en verdiepen de grondstemming van zijn werk die er één is van ›diepere vreugde‹ en constructieve kracht. Vandaar dat Escher kon spreken van ›ethisch‹ gefundeerde scheppingsdrift. Zijn constatering dat zijn werk nu ›véél melodischer, warmer, geladener‹ is dan zijn pianosonate, gaat zeker op voor het virtuoze Arcana - suite voor piano (REC 13, 1944-1945, revisie ca. 1979-1980).

De Habanera (REC 14, 1945) had het eerste deel moeten zijn van een tweedelige sonatine die zou hebben bestaan uit Spaanse dansen. ›Ik had behoefte nu eens uit de wat zware, sombere sfeer der grootere werken te geraken.‹

In de jaren na 1947 verandert Eschers muzikale textuur geleidelijk in een veelstemmige schrijfwijze waarin alle stemmen een eigen melodisch karakter krijgen. Tevens neemt de eenvoud aanzienlijk toe.

Escher schrijft in een toelichting voor een radio-opname van zeven door hemzelf gespeelde delen uit Non troppo (REC 21, 1949): ›De bundel [-] is bedoeld voor dilettanten en gevorderde leerlingen. De 10 stukken (vooral de snellere) zijn daarom kort en bieden naar inhoud en structuur een zo groot mogelijke afwisseling. Hoewel ze harmonisch verder gaan dan bij oppervlakkige beschouwing zou kunnen lijken, staan er toch braaf voortekens vooraan de balk. Grote handspanningen, snelle toonladderpassages en wilde sprongen werden vermeden. Van allerlei goede zaken, als daar zijn: lengte, polytonaliteit, noten en dissonanten, dus niet te veel, niet te zeer: non troppo...‹ (1953)

De Sonatina per pianoforte (REC 29, 1951) sluit volgens Escher zelf in pianistisch opzicht aan bij de Toccata uit Arcana, de bundel Non troppo en de vioolsonate uit 1950. ›Als benaderende karakteristiek zou ik kunnen zeggen, dat de structuur enige verwantschap vertoont met die van Scarlatti, getransponeerd op hedendaags plan.‹

In 1953 formuleert Escher een muzikaal visioen: hij wil een dansachtige muziek schrijven met behoud van een veelstemmig, ritmisch-vrij gezang. De tweestemmige Due voci (Comodo) (REC 25, 1949) en Due voci (Allegro) (REC 26, 1950) zijn te beschouwen als studies naar deze mogelijkheden. Achteraf bezien speelt het visioen in zijn gehele œuvre, maar in sterke mate duidt het de muziek uit de periode 1947-1957. Gedurende deze jaren is Escher eigenlijk voortdurend bezig met wat zijn pianoconcert had moeten worden. Ofschoon hij in 1959 nog een nieuwe opzet maakt, zoekend naar een ander idioom, is het concert er nooit gekomen. Maar de uitgebreide pianopartijen van zijn laatste twee kamermuziekwerken (Trio voor klarinet, altviool en piano en Sonate voor fluit en piano) geven een goede indruk van de pianistiek die Escher voor ogen stond.

© Willem Boogman, 2000

Back to top